Aandachtspunten en Tips Vaartochten


Aandachtspunten en Tips - 1

Gebaseerd op tekstgedeelten uit het boekje:
De Maas - Vaartochten - Stroomopwaarts en Stroomafwaarts


Diverse typen langzaam varende vaartuigen op de Maas
De vaartocht die in dit boekje wordt beschreven, is gemaakt met een zeekajak. Vaartochten op de Maas zijn ook uit te voeren met andere kleine vaartuigen die door spierkracht worden voortbewogen, zoals wherry's, roeisloepen, één- of tweepersoonskajaks en Canadese kano’s. Vergelijkbare vaartochten zijn natuurlijk te maken met kleine, langzaam varende open of halfopen motorboten, zoals sloepen. Bij deze laatste boottypen is vermoeidheid door fysieke inspanning niet aan de orde.





Algemeen geldt dat vaartuig en vaaruitrusting berekend moeten zijn voor vaartochten op ruim water en dat de bemanning geoefend moet zijn om meerdere dagen op ruim water te varen. Belangrijk is te beseffen dat vertrekken bij rustig en zonnig weer geen garanties geeft voor de weersomstandigheden van overmorgen. Regen en wind, zeker in combinatie met stroming, kan een rustige rivier snel veranderen in een grillige waterstroom.

Bij de voorbereiding van en gedurende de beschreven vaartocht zijn zoveel mogelijk ongewenste omstandigheden vermeden; geen sterke stroming, zeker niet bij het stroomopwaarts varen, alsook niet varen bij een harde windkracht. Hoewel men in het boekje geen onstuimige situaties tegenkomt, krijgt men toch wel een beeld van veranderende omstandigheden tijdens een lange vaartocht.
De voorbereiding van meerdaagse tocht is essentieel. Een goede voorbereiding voorkomt verrassingen. Denk daarbij aan:

* Realistische inschatting maken van eigen mogelijkheden en beperkingen.
* Het in de praktijk kunnen toepassen van algemene vaarregels voor Nederlandse vaarwateren en specifieke vaarregels voor de Maas. Dit houdt meer in dan vaarregels een keer doorlezen.
* Uitvoeren van een algemene planning van de tocht en een globale planning van de dagtrajecten.
* Vaar- en kampeeruitrusting in orde maken; aandacht besteden aan een goede zichtbaarheid op het water (kleding, peddel en dergelijk)
* Training voor personen die de tocht met een door spierkracht voortbewogen vaartuig willen maken. Dit vraagt eerder een tijdsbestek van maanden dan van weken.
* Bij de voorbereiding kan men niet zonder de volgende handboeken en kaarten; Wateralmanak deel 1 en deel 2, Waterkaarten ANWB: Grote Rivieren Midden(K); Grote Rivieren Oost(L); Wateratlas Limburgse Maas(M).

Aan de hand van de Waterkaarten kan een eerste planning worden gemaakt. De kaarten geven heel veel informatie. Naast gegevens over de vaarwateren zelf zijn met symbolen campings aan het water aangegeven evenals jachthavens. Voor de jachthavens is aanvullende informatie te vinden in de Wateralmanak deel 2. Essentieel is de informatie die aangeeft of een jachthaven faciliteiten heeft voor passanten en over het al dan niet aanwezig zijn van kampeermogelijkheden bij de jachthaven. Voor de meeste campings kan ook een kampeergids geraadpleegd worden. Op de Waterkaarten staan de kilometerraaipalen aangegeven. Deze staan in de vorm van grote borden langs de rivier en zijn zeer bruikbaar bij de tochtplanning en tijdens de tocht. Het is slechts één van de redenen waarom de Waterkaart tijdens het varen van de tocht voortdurend te raadplegen moet zijn.

Vaarregels en vaargedrag
Voor een overzicht van de vaarregels op rivieren en de Maas dient men Wateralmanak deel 1 en deel 2 te raadplegen. Een andere belangrijke informatiebron vormt het project "Varen doe je samen”. Vanuit dit project is zeer bruikbare en praktische informatie voor de recreatievaart beschikbaar gekomen. Zie voor meer informatie: www.varendoejesamen.nl.



Enkele praktische, algemene regels voor kleine langzaam varende vaartuigen zijn de volgende. Allereerst is het zoveel als mogelijk volgen van de stuurboordzijde van de rivier belangrijk. Dicht langs de oever varen voorkomt dat men oplopende schepen hindert of erger, overvaren zou kunnen worden. Te dicht langs de oever varen is echter niet raadzaam in geval van obstakels, ondieptes, waterplanten, sportvissers en zuiging en golfslag door langsvarende schepen.

Er zijn situaties die een doorvaart aan de stuurboordzijde van het vaarwater beperken. Dit betreft veerponten die (van plan zijn) naar de overkant te varen. Veerponten hebben bij hun oversteek voorrang op kleine schepen. Kleine schepen moeten ook rekening houden met de kabel waarlangs de veerpont oversteekt. Bij een oversteek bevindt deze kabel zich grotendeels onzichtbaar onder het wateroppervlak. De plaatsen van de veerponten staan aangegeven op de Waterkaarten en met borden langs de rivier. Hierbij is ook een onderscheid aangebracht in "vrij varende veerponten" en "kabelponten".
Voor kleine vaartuigen is het zonder meer raadzaam een aan de wal liggende veerpont altijd op een voor de schipper van de veerpont zichtbare afstand te passeren. En een veerpont nooit dicht bij de omhoog staande klep te passeren.

De tweede situatie betreft de aan bakboordzijde van het vaarwater (stroomopwaarts) varende grote schepen. Ze tonen veelal aan stuurboordkant een wit flikkerlicht met een blauw bord. Algemeen advies is om deze tegemoet komende grote schepen stuurboord-stuurboord te passeren. Dit betekent uitwijken van de walkant af. Voor kleine vaartuigen met een beperkte diepgang zal er op de Maas veelal voldoende ruimte zijn om het vaarwater aan de stuurboordzijde te blijven vervolgen; buiten de (betonde) vaargeul, tussen de kribben en dergelijke. Is dit niet het geval dan wordt verwacht dat pleziervaartuigen grote schepen ruimte geven, zodat men elkaar stuurboord-stuurboord kan passeren.

Sluizen en stuwen
De stuw- en sluiscomplexen op de Maas zijn veelal groot (in lengte en in breedte) en strekken zich over een afstand van meerdere kilometers uit. Belangrijk is om vooraf te weten waar en wanneer men een dergelijk complex nadert en op welke punten gelet moet worden (raadpleeg daarvoor ook Wateralmanak deel 2). Bij het naderen van de sluizen en in de sluiskom dient men onder meer met het volgende rekening te houden:
* Beroepsvaart heeft voorrang. Al liggen er twintig pleziervaartuigen voor de sluis te wachten en er komen een paar binnenvaartschepen aangevaren dan zullen deze schepen veelal voorgaan.
* Bij het naderen en invaren van een sluiscomplex is het zinvol om meerdere keren om te kijken om er zeker van te zijn dat een (groot) schip niet net van plan is (snel) een sluiskom in te varen.
* Gebruik altijd de steiger die aangegeven wordt met "sport”.
* Aanmelden via de intercom op de steiger "sport” of via de marifoon is belangrijk. De sluiswachter geeft informatie en aanwijzingen en houdt bij het schutten van de sluis ook rekening met een klein vaartuig dat aangemeld is.
* Bij het invaren van een sluiskom dient u ook alert te zijn op scheepvaart achter u. Dit geldt vooral wanneer het even geleden is dat u contact met de sluiswachter had. Probeer een goede inschatting te maken van de situatie.
* Met veel boten in een sluiskom is het voor kleine vaartuigen lastig een goede plaats te vinden; niet te dicht bij (het schroefwater van) grote schepen, niet te dicht bij de waterin- of uitlaten van de sluis, maar wel op een plaats waar toch aangelegd of vastgehouden kan worden. In sluiskommen zijn veelal een aantal stalen trappen aanwezig. Deze bieden voor kleine, lichte vaartuigen een goede houvast. Een andere mogelijkheid is om aan de schipper van een wat groter vaartuig te vragen of men langszij mag liggen.
* Voorkom altijd en overal de situaties waarbij men klem zou kunnen komen te zitten; tussen andere schepen, tussen de kant en een schip, tussen de sluisdeuren of dergelijke.
* Bij het vertrek uit de sluiskom heeft men te maken met de stromingen en wervelingen door schroefwater. Grote schepen kunnen krachtige stromingen veroorzaken. Pleziervaartuigen, die allemaal zo snel mogelijk de sluiskom uit willen, doen daar met elkaar veelal niet voor onder. Vaak zijn de turbulenties van het water grilliger en de golven hoger. Zeker voor kanovaarders is het beter om een minuutje of desnoods langer te wachten totdat het vaarwater rustiger is. En dan pas de sluiskom uit te varen.



Splitsingen van vaarwegen
De Maas kent een aantal splitsingen. In de beschrijving van de vaartocht staan de belangrijkste splitsingen van Woudrichem tot Ohé en Laak en vice versa vermeld. Belangrijk is vooraf te weten welke splitsingen men op het dagtraject tegenkomt en welke koers men aan zal houden. Daarnaast is het bij splitsingen zaak ook rekening te houden met het oplopende scheepvaartverkeer. Naast de genoemde splitsingen zijn de toegangsvaarten tot zand- en grindgaten en havens, punten voor aandacht.

Kortere vaartochten en dagtochten vanuit standplaats
Een vaartocht over de Maas kan natuurlijk ook korter zijn dan een aantal weken. In geval men de kano of een ander klein vaartuig over de weg kan transporteren zijn de mogelijkheden bij kortere tochten bijna onbeperkt. De mogelijkheid om vanuit een standplaats dagtochten te maken biedt extra perspectieven. In een gebied dat tussen twee sluizen ligt, kunnen verschillende dagtochten gemaakt worden. Vanuit De Gouden Ham, de Mookerplas en Blitterswijck zijn verschillende dagtochten op de Maas te maken. Bij De Gouden Ham en Mookerplas kan men zich ook heel goed beperken tot dagtochten op de plas zelf. In geval van kanotochten is ter plaatse kanomateriaal te huur. De kanoactiviteiten kunnen afgewisseld worden met andere sportieve activiteiten zoals fietsen en wandelen in aantrekkelijke gebieden.



Aandachtspunten en Tips - 2
Gebaseerd op gedeelten uit het boekje:
Vaartocht door Nederland
Het Lauwersmeer als keerpunt


Enkele aantrekkelijke vaargebieden in Nederland
In dit boekje wordt één lange vaartocht door Nederland beschreven met een tijdsduur van vele weken. Veel mensen hebben niet zoveel tijd of willen om andere redenen een vaartocht in een kleiner gebied maken. Hier zijn goede mogelijkheden voor. Nederland heeft een groot aantal vaargebieden waar men met kleine (motor)boten gemakkelijk een vaartocht met een tijdsduur van enkele dagen, een week of langer kan maken. Hieronder worden drie gebieden kort belicht. Deze gebieden zijn tevens geschikt zijn om vanuit een standplaats te verkennen. In deze gebieden kunnen meerdere dagtochten met diverse afstanden en in verschillende richtingen vanuit een standplaats gemaakt worden. Het gaat hier om een drietal voorbeelden. In Nederland zijn meer gebieden waar meerdaagse vaartochten en vaartochten vanuit een standplaats mogelijk zijn.
De drie gebieden zijn echte recreatie- en watersportgebieden en zijn in het zomerseizoen druk bezet tijdens de weekenden en in de vakantieperioden. In de gebieden zijn diverse typen vaartuigen, zoals kano's en kleine motorboten te huur.


Randmeren en Zuidelijk en Oostelijk Flevoland
De Randmeren zijn een alom bekend begrip in Nederland. Toch is deze aaneenschakeling van meren er nog niet zo lang. Slechts enkele decennia. Bij de aanleg van de Flevopolders zijn ze gevormd tussen het oude en het nieuwe land voor onder meer de instandhouding van een goede waterhuishouding.





De Randmeren worden gevormd door het Gooimeer, Eemmeer Nijkerkernauw, Nuldernauw, Wolderwijd, Veluwemeer, Drontermeer en Vossemeer. De totale afstand van de Hollandse brug bij Muiderberg tot de Ketelmond bedraagt ruim 80 km. De ligging van de Randmeren is niet van zuid naar noord en heeft ook geen geleidelijk gebogen lijn, maar kent diverse bochten en knikken. Bij meer wind is dit een punt om rekening mee te houden. De breedte van het water verschilt aanzienlijk. Van enkele honderden meters op het Vossemeer, Drontermeer en het Nuldernauw tot ruim 4 km op het Wolderwijd en 3 km op het Gooimeer en Veluwemeer. Versmallingen zijn er bij de twee sluizen (de Roggebotsluis ter hoogte van Dronten, en de Nijkerkersluis), bij de verkeersbrug van Elburg en bij de twee grote verkeersbruggen aan beide zijden van het Gooimeer. Tevens is er het aquaduct en de brug bij Harderwijk. Over de hele lengte van de Randmeren loopt een vaargeul van ongeveer 100 meter breed, gemarkeerd met genummerde groene en rode tonnen.

Boten met een geringe diepgang kunnen ook op grote delen buiten de vaargeul varen. Het is echter wel raadzaam om de Waterkaart zorgvuldig te bekijken omdat er onverwachts ondieptes kunnen zijn. Kanovaarders kunnen bijna overal varen. Bijna overal, omdat ook voor hen er enkele plaatsen zijn met te weinig water onder de boot. Bovendien heeft men op de Randmeren rekening te houden met enkele kwetsbare gebieden. Deze zijn verboden voor vaartuigen.

Een groot aantal lig- en aanlegplaatsen liggen verspreid over de Randmeren. Deze zijn hoofdzakelijk gesitueerd in een aantal inhammen langs de oevers van Zuidelijk en Oostelijk Flevoland en op een groot aantal eilandjes die verspreid liggen in de Randmeren. Op enkele van deze eilandjes in het Veluwemeer is kamperen toegestaan. Daarnaast zijn aan de Randmeren een groot aantal jachthavens gesitueerd. Sommige van deze havens hebben kampeervoorzieningen. Verder zijn er een aanzienlijk aantal passantenhavens te vinden, veelal in of bij de woonkernen.

De Randmeren zijn voorzien van een aanzienlijk aantal campings aan het water. Een aantal van deze campings hebben voorzieningen voor (kleine) pleziervaartuigen. Voor de watersport kunnen zich soms nadelige omstandigheden voordoen in de zomermaanden. De waterkwaliteit kan met name bij hoge temperaturen wel eens te wensen over laten.

Door het open karakter van het gebied en de aanzienlijke omvang van de wateroppervlakten is voor kleine boten de windkracht in combinatie met de golfslag een factor van betekenis op de Randmeren. Beschutting voor wind, zit in tegenstelling tot wat men wellicht zou verwachten, veelal aan de kant van de Flevopolder. Aan die kant zijn grote gedeelten van het land voorzien van een dichte begroeiing. Al naar gelang de windrichting in combinatie met de ligging van het vaarwater en de vaarrichting kan op sommige trajecten windkracht 5 Bft al een forse wind betekenen.

Een belangrijke reden om de vaarroute door Zuidelijk en Oostelijk Flevoland te kiezen is de geringere invloed van de wind. Bij een te sterke wind op de Randmeren is de vaarroute door de polder veelal zonder problemen af te leggen. De afstand wordt bovendien met ruim 10 km verkort bij keuze van de vaarroute over de Lage Vaart naar Almere-Haven. Naast de toegang tot de Flevopolders bij Ketelhaven en Almere is bij Harderwijk via Sluis Lovink verbinding met de Hoge Vaart. Bovendien kan via de Larsersluis en de Larsersvaart richting Lelystad en de Lage Vaart gevaren worden. Zuidelijk en Oostelijk Flevoland hebben op deze wijze met de Hoge en Lage Vaart een uitgebreid netwerk van vaarwateren dat geschikt is voor kleine (motor)boten en dat aansluit op de Randmeren. Recreatieve voorzieningen voor boten zijn in de polders in beperkte mate aanwezig.

Wieden, Weerribben en Noordwest Overijssel
Wat de Wieden een aantrekkelijk vaargebied maakt is de afwisseling tussen, en het samengaan van open waterrijke landschappen met meer gesloten landschappen van rietcultures die doorsneden worden door talrijke smalle ondiepe vaarten en sloten. De Beulaker Wijde heeft een oppervlak van tientallen vierkante kilometer. De Belter Wijde is minder groot, maar heeft toch een aanzienlijke omvang. Verder zijn er nog een aantal kleine plassen zoals de Kleine Belter Wijde en de Schutsloterwijde. Ze zijn voor een belangrijk deel omgeven door rietlandschappen welke doorsneden zijn met een stelsel van ondiepe vaarten en sloten.

In de Weerribben ontbreken de grote open waterrijke landschappen. Het gebied is in zijn geheel meer beschut. De percelen met rietcultures worden afgewisseld met verlande stukken grond met een weelderige dichte begroeiing van struiken en bomen. Ook dit gebied is doorsneden met een stelsel van ondiepe vaarten en sloten.

De Wieden en de Weerribben hebben een doorgaande vaarweg die dwars door beide gebieden loopt. Van Zwartsluis af gaat de Arembergergracht in een vrijwel rechte lijn naar de Beulaker Wijde. Aan de overkant van deze grote waterplas is de Walengracht de verbinding met het Giethoornse meer. Na dit smalle meer vormen de Wetering en de Heuvengracht de aansluiting op de Kalenbergergracht. Deze gracht loopt door tot Ossenzijl.



Voor een meerdaagse vaartocht komt de Wieden in combinatie met de Weerribben naar voren. Bekijkt men de twee gebieden in een wat groter geheel tussen de plaatsen Zwartsluis, Blokzijl, Ossenzijl, Steenwijk en Giethoorn dan zijn de mogelijkheden nog gevarieerder en uitgebreider. De genoemde plaatsen zijn verbonden door vaarwateren, veelal in de vorm van kanalen. In het gehele gebied heeft men slechts met enkele sluizen te maken. Het aantal bruggen is beperkt.
Het gebied is ingesteld op watertoerisme en is bij uitstek geschikt voor kleine (motor)boten. Voorzieningen zijn er volop. Campings aan het water, met of zonder jachthaven, een groot aantal lig- en aanlegplaatsen verspreid over het gebied, passantenhavens in bijvoorbeeld Blokzijl en Steenwijk, enzovoort.
Voor het varen op de smalle en ondiepe vaarten en sloten is een kano/kajak bij uitstek geschikt. Lage bruggetjes kunnen onderdoor gevaren worden, men wordt niet of weinig gehinderd door ondiepten en van de waterplanten heeft men weinig last. Beschikt men zelf niet over een dergelijk vaartuig dan is dat geen probleem. Deze boten zijn volop te huur in het gebied.





Het Friese merengebied
Het Friese merengebied is een uitgestrekt gebied met een aantal grotere en kleinere meren die verbonden zijn met brede en smalle vaarten en kanalen. Het gebied is aanééngesloten; het wordt niet opgedeeld door sluizen en kent nauwelijks stroming. Wel is er een groot aantal grote en kleine bruggen over kanalen en vaarten. Veel van de bruggen hebben een dusdanige doorvaarthoogte dat men er met kleine (motor)boten onderdoor kan varen. Het is een echt watersportgebied, met veel en regelmatig heel veel boten en bootjes. Het hangt een beetje van het weer af en van de periode in het jaar en/of de dag van de week, alsmede de plaats waar men zich bevindt, maar het kan echt behoorlijk druk zijn.



Het is vooral een gebied van zeilers. De zeilboten kunnen op de meren van alle kanten komen. Er wordt niet alleen op de meren gezeild, maar ook op een aantal vaarten en sloten. De vaarregels zijn zo, dat de zeilende boten meestal voorrang hebben. Uitzonderingen op deze regel zijn de situaties wanneer men met een kleine (motor)boot de vaargeul volgt of dat men de (aanééngesloten) stuurboordzijde van een meer of vaart volgt. Zeker bij drukte op het water is het verstandig om zich aan dit vaargedrag te houden.

De (grotere) zeilende boten zullen niet snel aangetroffen worden op smalle en beschutte vaarten en sloten en vanwege hun diepgang niet op ondiepe gedeelten van meren en wielen. Smalle en relatief beschutte vaarten en sloten komen in het Friese merengebied meer voor dan men wellicht denkt. Langs en in de nabijheid van de IJsselmeerdijk bijvoorbeeld. Deze kleine vaarwateren zijn voor vaarders met kleine (motor)boten veelal geschikt om op te nemen in een vaarroute.

Het Friese merengebied heeft een groot aantal voorzieningen die van pas kunnen komen bij meerdaagse vaartochten, zoals jachthavens, passantenhavens en kampeerfaciliteiten aan het water. Het aantal lig- en aanlegplaatsen is aanzienlijk en kent een voldoende spreiding over het gebied. Op het Heegermeer en de Fluessen liggen bijvoorbeeld een drietal recreatie-eilandjes met lig- en aanlegplaatsen. In de dorpen en stadjes zijn veelal lig- en aanlegplaatsen. Ook zijn er een aantal horeca-gelegenheden met terrassen aan de waterkant. Uit de boot kan men niet zelden zo op het terras stappen om iets te drinken en/of te eten.

Het vaargebied is groot en is gemakkelijk te benutten voor meerdere korte of lange meerdaagse vaartochten. Het is eveneens mogelijk om vanuit een standplaats diverse dagtochten te maken. Bij de keuze van een standplaats spelen een groot aantal factoren een rol.
Ter afsluiting van dit hoofdstuk enkele voorbeelden van standplaatsen met mogelijkheden. Het eerste voorbeeld is Oudega(W). Het dorp ligt aan de Oudegaaster Brekken, buiten de drukke doorgaande vaarroutes in Zuidwest Friesland en heeft meerdere mogelijkheden voor vaartochten in de omgeving. Een ander voorbeeld voor Zuidwest Friesland is Balk (en het nabijgelegen Wijckel). Dit stadje ligt aan het Slotermeer maar ook aan de Luts, een smal en vrij ondiep vaarwater tussen het Slotermeer en de Fluessen. In de omgeving van het Sneekermeer kan gedacht worden aan bijvoorbeeld de plaatsjes Terkaple of Terhorne als standplaats voor vaartochten.



Aandachtspunten en Tips - 3
Gebaseerd op tekstgedeelten uit:
Vaartocht door Nederland
Vaarrichting O-N-W-Z


Ongewenste vaaromstandigheden vermijden
Bij de voorbereiding van en gedurende de in dit boekje beschreven vaartocht zijn zoveel als mogelijk ongewenste omstandigheden vermeden. Onweersbuien tijdens het varen zal iedereen zoveel mogelijk willen voorkomen. Maar er zijn meer punten om rekening mee te houden. Het spreekt voor zich dat voor motorboten met een aanzienlijk motorvermogen alsmede welke voldoende bestand zijn tegen golven, de mogelijkheden en beperkingen anders zullen liggen dan voor vaartuigen die door spierkracht worden voortbewogen.

* Sterke tegenstroom, hoge en lage waterstanden
De beschreven vaartocht door Nederland heeft niet voor niets de vaarrichting linksom, tegen de wijzers van de klok in. De IJssel heeft geen sluizen en het rivierwater stroomt onbelemmerd van de IJsselkop bij Arnhem naar het IJsselmeer voorbij Kampen. De sterkte van de stroming is vooral tussen Hattem en de IJsselkop aanzienlijk. Ook bij lage en gemiddelde waterstanden. De stroming van Doesburg tot de IJsselkop kan bij een wat grotere waterafvoer gemakkelijk oplopen tot ruim boven de vijf kilometer per uur. Een tegenstroom die voor het merendeel van de pleziervaartuigen als ongewenst zal worden beschouwd. Met door spierkracht voortbewogen vaartuigen is het ondoenlijk om langere tijd tegen een sterke stroom op te varen. Door op de IJssel met de stroming "mee te varen” bespaart men brandstof respectievelijk energie.

Zie voor meer belangrijke informatie over stroming en waterstanden, de subpagina Waterstanden en Stroming van de pagina Grote Rivieren.

* Een te krachtige wind
Een windkracht van 5 Bft kan minder gewenst zijn op bepaalde delen van de grote rivieren en de grote Friese meren. Op het IJsselmeer is windkracht 5 Bft voor veel kleine vaartuigen te sterk. En zelfs windkracht 4 Bft kan in een aantal gevallen te krachtig zijn. Op de grote rivieren kunnen gedeelten met een aanzienlijke stroming en zonder beschutting, en met een vrij sterke wind die tegengesteld aan de stroomrichting waait, vrij onverwachts een aanzienlijke golfslag hebben. Is er op deze gedeelten ook nog eens sprake van een drukke (beroeps)scheepvaart dan worden de omstandigheden vrij snel ongunstig en ongewenst.
Op het IJsselmeer worden ongunstige omstandigheden door de wind hoofdzakelijk bepaald door de afstand die de wind onbelemmerd over het uitgestrekte wateroppervlak waait. Hoe langer deze afstand, hoe hoger de golven zullen zijn.

Er zijn talrijke bronnen voor weer- en windvoorspellingen. Een bruikbare werkwijze is met Sms-berichten naar en van Meteo Consult (5454) "weer" of "wind" en "plaatsnaam". Een groot voordeel van deze methode is dat geactualiseerde berichten snel beschikbaar zijn en toegespitst kunnen worden op de plaats waar men zich bevindt of naar toe gaat. Er zijn meerdere aanbieders van weerberichten. Indien men niet precies weet hoe het precies werkt en welke informatie men krijgt, is het belangrijk is om voor de aanvang van een tocht het een en ander uit te proberen.

* Goed zicht essentieel
In de zomermaanden verdwijnt ochtendmist meestal al vroeg in de ochtend. In andere jaargetijden kan mist hardnekkiger zijn. Er zijn echter ook andere omstandigheden die het zicht verminderen, zoals regen(buien) al dan niet vergezeld gaand met onweer. Kleine vaartuigen beschikken veelal niet over een radar. Goed zicht is daarom des te belangrijker. Zullen veel mensen 200 meter zicht op een autosnelweg voldoende vinden. Op grote rivieren en meren moet de zichtafstand in feite tenminste 2 km bedragen. En zelfs deze afstand is niet altijd voldoende.

Bij het oversteken van een brede rivier bijvoorbeeld heeft men met een langzaam varende boot een grotere zichtafstand nodig. Een rivier is niet verdeeld in rijbanen en boten kunnen op veel deeltrajecten met een snelheid van 20 km en sneller varen. Een rekensommetje leert dat bij een oversteek van 500 m een vaartuig met een gemiddelde vaarsnelheid van 6 km/h, voor de oversteek 5 minuten nodig heeft. Een boot die met 30 km/h het vaarwater volgt legt 500 m per minuut af en kan in een bepaalde situatie binnen 5 minuten op de plaats zijn waar het langzaam varende vaartuig zich bevindt. Kan de langzaam varende boot een gemiddelde snelheid van 12 km/h halen, dan wordt de benodigde tijd voor de oversteek gehalveerd en verkort tot 2.5 minuut. Hierbij zou een zichtafstand van 2 km voldoende zijn. In de praktijk varen er ook snelle motorboten die soms sneller dan 50 km/h varen. Dit zet de getallen weer in een ongunstig perspectief. Goede inschattingen maken en goed opletten blijven noodzakelijk.

Op het IJsselmeer is naast het vroegtijdig kunnen waarnemen van andere vaartuigen, de oriëntatie essentieel. Richtpunten op de wal en de boeien op het water wil men graag van veraf kunnen waarnemen. Hierbij geldt in feite hoe verder het zicht, hoe beter. Belangrijk voor de oriëntatie is een kompas. Dit instrument is op het IJsselmeer (en ook het Markermeer) onontbeerlijk.
Om van veraf waargenomen te worden door schepen met een radar, is een goede radarreflector aan te raden.

Lastige trajecten overslaan?
Op de beschreven tocht bevinden zich twee extra lastige trajecten. Het eerste gedeelte van de IJssel vanaf de IJsselkop en de oversteek van het IJsselmeer van Friesland naar Noord-Holland. Wil men deze trajecten buiten de vaartocht houden, dan kan men mogelijk de vaartocht zo plannen, dat deze gedeelten "overgeslagen" worden. Dit zal mede afhangen van de vervoers- en transportmogelijkheden die men heeft.

* Het eerste gedeelte van de IJssel

In het reisverslag is een alle aandacht vereisende situatie met aan bakboordzijde stroomopwaarts varende vrachtschepen op de IJssel beschreven. Dit druk bevaren traject is om meerdere redenen extra lastig. De stroming is aanzienlijk op het bochtige en smalle traject. Kleine en lichte boten moeten daardoor extra aandacht besteden aan het varen van de goede koers. Daarbij hebben voorbij varende vrachtschepen zuiging tot gevolg. Deze zuiging doet zich bij lage waterstanden sterker voor. Het traject blijkt voor snelle motorboten geliefd vaarwater te zijn om flink snelheid te maken. Met als gevolg snel veranderende situaties en extra golfslag.
In de Wateralmanak deel 2 wordt aangeraden voordat men het traject van de IJsselkop tot het Twentekanaal bevaart, eerst ervaring op te doen op rustigere Nederlandse rivieren. Ligt de vertrek- en aankomstplaats niet vast, dan is een vergelijkbare vaartocht zoals beschreven in dit boekje te starten vanaf de Rhederlaag bij Giesbeek, het Zwarte Schaar bij Doesburg of nog verder stroomafwaarts en te beëindigen in Oosterbeek.
Zie voor meer informatie ook de subpagina Waterstanden en Stroming van de pagina Grote Rivieren.

* Oversteek van het IJsselmeer
Bij goede en stabiele weersomstandigheden is veel mogelijk. Zijn de weersomstandigheden minder gunstig dan is de afstand van Friesland naar Noord-Holland aanzienlijk en kan de oversteek over het IJsselmeer een barrière vormen. Zoveel mogelijk een route langs de Afsluitdijk kiezen vermindert "het aantal kilometers zonder oever”. Hierbij moet wel met de windrichting rekening worden gehouden; aan lagerwal langs de Afsluitdijk kan bij een matige tot vrij krachtige wind al minder gewenst zijn.



Voor kajakvaarders is er altijd de mogelijkheid om de kajak op de veerboot van Stavoren naar Enkhuizen te vervoeren. Een alternatieve route zonder een oversteek van het IJsselmeer is ook mogelijk door bij Kampen naar de Randmeren te peddelen en via de Randmeren en het IJmeer, bij Muiden de Vecht op te varen richting Utrecht. Na Utrecht heeft men dan aansluiting op het Merwedekanaal ten noorden van de Lek.



Aanvullende Opmerkingen 2012
De tekst onder het kopje "Goed zicht essentieel” in het derde gedeelte kan aangevuld worden met de informatie dat bij het oversteken van breed vaarwater tevens gelet kan worden op de vaarsnelheden die op verschillende delen van de rivieren en andere vaarwateren gevaren mogen worden. Op een aantal riviervakken mag niet harder dan 20 km/h gevaren worden. De rivier oversteken in een riviervak met deze maximumsnelheid kan mogelijk verrassingen door snel varende pleziervaartuigen en binnenvaartschepen voorkomen.

Twee punten dienen nog aandacht te krijgen. Het eerste punt is om bij het schutten altijd alert te zijn op voldoende lengte van de lijnen waar de boot mee vastgemaakt is aan de walkant. Zakt het water in de sluis dan is het essentieel om de lijnen op tijd voldoende lengte te kunnen geven. Soms zakt het water in de schutsluis slechts enkele decimeters, maar veelal veel meer en het hoogteverschil kan vele meters bedragen. Gaat het waterpeil in de sluis omhoog, dan is het inkorten van de lijnen belangrijk.

Het tweede punt betreft het gebruik van geluidsseinen op de vaarwateren. Zowel de geluidsseinen waarnemen en kunnen interpreteren als zelf geluidsseinen kunnen geven zijn van belang. Geluidsseinen worden niet regelmatig gegeven, maar in bepaalde situaties wel. Hierbij gaat het om het geven en vragen van attentie, maar ook in andere situaties worden geluidsseinen gegeven. Binnenvaartschepen maken als het nodig is gebruik van deze vorm van communicatie. Op de omslag van de Wateralmanak deel 2 staan de belangrijkste geluidsseinen vermeld.
Gemotoriseerde pleziervaartuigen hebben meestal een elektrisch bediende geluidshoorn. Kanovaarders moeten het veelal doen met een mondfluitje. Een goed scheidsrechtersfluitje dat tegen water bestand is en met geluid dat een aanzienlijke draagwijdte heeft, is beter dan zonder.



_______________________________ © hn - 2013 _____________________________